Met de voetbalvrienden ben ik in Hamburg en we hebben de kelen al aardig gesmeerd met halve liters Lübzer, Jever en Krombacher. We voegen er drie flesjes Astra-bier aan toe die straatverkopers opvissen uit koelboxen vol ijs. Even verderop staat een winkelwagentje vol met lege flesjes. Keurig ingezameld voor het statiegeld. ‘Het gaat hier anders, netter’, concluderen mijn vrienden. Terwijl we toch bij een club zijn aanbeland die zich afficheert als ‘onaangepast’. Unestablished since 1910, staat er gevat onder het clublogo.
In de kroegen wemelt het van de supporters van de tegenpartij, in blauwe shirts. Keuvelend met hun rivalen van die dag praten ze over muziek, over bier en oh ja, de wedstrijd. Je zou het bijna vergeten.
We drinken met goede hoop op toegang. Dat is bijzonder, want het is lastig om zonder contacten aan kaartjes te komen voor deze populaire culter-dan-cultclub. Via een onzichtbaar netwerk van groundhoppers zijn we in contact gekomen met Sven. Op het stadionplein ontmoeten we hem, een aardige jongeman met pretogen en een hip baardje. Hij vraagt ons om Niels de hartelijke groeten te doen. We hebben geen idee wie dat is, maar laten dit een beetje in het midden.
Sven vertelt dat hij in een voorstad woont. Met dank aan de speculanten die de huizenprijzen onbetaalbaar hebben gemaakt. Sven bezoekt alle thuis- en uitwedstrijden. Die gewonnen wedstrijd in 2002 tegen Bayern die net de wereldtitel voor clubteams hadden gewonnen? Daar was Sven dus bij. ‘Weltpokalsiegerbesieger’, staat nog steeds op een populair T-shirt. Dan nemen we de stand in de competitie door. Het is reuze spannend: de bovenste zes clubs waaronder FC St. Pauli kunnen allemaal nog kampioen worden.
Voor de kaartjes, we liften mee op seizoenkaarten van iemand anders, wil hij beslist niet meer vangen dan dertien euro per persoon. Onze fooi voor wat biertjes neemt hij aan hij onder beleefd protest. We nodigen Sven en zijn vriendin van harte uit voor een tegenbezoek aan onze eigen voetbaltempel, de Adelaarhorst. ‘Dolgraag, maar ik kom alleen als Sankt Pauli niet speelt’, waarschuwt hij alvast.
In het Millerntorstadion gaat het inderdaad anders. Bij de ingang staan collectanten. Het geld verdwijnt in gebutste blikken, voor de vreemde combinatie van vluchtelingen en vuurwerk. Eenmaal binnen constateren mijn vrienden en ik verheugd dat de bar de hele wedstrijd geopend blijft. Bij onze eigen club gaan na de aftrap de luiken van de bar omlaag. Exact in minuut 37 gaan ze omhoog en stromen onze tribunes leeg. In Nederland begint dan het vrijworstelen. Als je geluk hebt, lukt het om een rondje te halen voordat de tweede helft begint. Stoot je iemands biertje om, dan krijg je in plat Demtâhs de wind van voren. Wederom, als je geluk hebt.
In Hamburg gaat het anders. Voor de taps vormen zich keurige rijen. Kaarsrecht, niemand dringt voor. Aan het eind van elke rij staat een meisje achter een tapkraan. ‘Moin!’, bezigen ze vrolijk de plaatselijke begroeting. ‘Wat kan ik voor u doen?’
Een punker in een piratenvest gaat op mijn teen staan. Vriendelijk informeert hij naar mijn gezondheid en verzoekt me nederig om zijn oprechte verontschuldigingen te accepteren. Ik meld de man dat ik zelf ook niet zonder zonde zal zijn geweest, maar dat ik zijn excuses in dankbaarheid aanvaard. We worden het erover eens dat het tijd wordt om onze toevallige aanvaring te beëindigen omdat elke seconde die we hierover verder verbeuzelen, afgaat van onze bierdrinktijd. Nadat ik hem een prettige voorzetting van zijn leven in het algemeen en deze wedstrijd in het bijzonder heb gewenst, geef ik zijn getatoeëerde vuist een informele boks.
Van het geduldige barmeisje krijg ik schenkkannen, van herbruikbaar plastic. Op één van de kannen staat een plaatje van Henk Veerman, de spits uit Volendam die hier een seizoen of twee furore maakte. De statiegeldkannen hebben een handige greep, waardoor je het bier makkelijk kunt overschenken in een andere kelk. Dat komt van pas, want op de tribune gaat het bier van hand tot hand. Een dame naast ons schenkt mijn kannetje bij met haar pils. Even later komt een joint voorbij. De welvaart wordt hier eerlijk verdeeld. De dame lijkt al aardig op weg naar de zestig of heeft een zwaar leven gehad. Als ik bij haar informeer wie de voetballer is met rugnummer 30 -een vlijtig baasje op het middenveld-, heeft ze geen idee. ‘Ik kom hier elke wedstrijd, maar over voetbal moet je me niets vragen.’
Als de scheidsrechter vlak voor onze neus overduidelijk een verkeerde beslissing neemt, staan wij met onze leesbrillen in de hand om hem naar Hans Anders te verwijzen. We blijken de enigen. Op de Südkurve kijken ze niet op of om. Als St. Pauli de aansluittreffer scoort, duiken wij geroutineerd weg in onze jassen, klaar voor de bierdouche. Er gebeurt niets. De supporters zingen verder met het liedje waar ze toch al mee bezig waren. Alleen een lichte stemverheffing verraadt het scoreverloop.
Samen dalen we de stadiontrap af. Terug naar de echte wereld, waar het kapitalisme in zijn meest vuige vorm naar ons lonkt.
Ondertussen hangt het spel van de thuisploeg aan elkaar van zinloze frivoliteiten. Een gekunstelde no look-pass hier en een onnodig hakje daar. De beuk die je verwacht in een rauwe havenstad wordt er niet ingegooid. FC St. Pauli verliest van rechtstreekse concurrent Darmstadt. De titel raakt uit zicht. Stadsrivaal HSV nadert tot op twee punten. Dit zou een desastreuze avond vol chagrijn moeten zijn. Maar op de tribunes blijven de supporters onvermoeibaar hun liefde bezingen.
Olé FC Sankt Pauli,
Wir woll’n dich siegen sehen.
Die ganze Kurve singt und tanzt für Dich.
Unser Ein und Alles,
Ja wir lieben Dich.
Na de wedstrijd worden de vlaggen netjes opgerold en de herbruikbare bekers ingezameld. Achter de muren van de onaangepaste club met de piratendoodskop als beeldmerk, gaat het er verrassend georganiseerd en liefelijk aan toe.
In de drukte op de trap naar beneden, raak ik kort aan de praat met een hippie-achtig figuur met een bruin-witte muts over zijn grijze haren. Samen dalen we af naar de echte wereld, waar het kapitalisme in zijn meest vuige vorm naar ons lonkt. Links flonkeren de lichtjes en gillen de meisjes in de achtbanen van de kermis op het Heiligengeistfeld. Rechts gaat het naar de kroegen, de clubs en de hoeren op de Reeperbahn.
De mutsdrager herhaalt mijn woorden die niet als compliment waren bedoeld. ‘Sie sind zu Friedlich für Fussball.’ Ja, te vredelievend, dat zijn we, zegt hij glunderend.