Het is 1998 of 1999, daar wil ik even vanaf wezen, en met mijn kameraad Jasper verkoop ik gestolen goederen vanuit de kofferbak van een oude Saab. Ons eerste probleem is dat we worden opgewacht door de slachtoffers van onze rooftocht. Ons tweede probleem is het zigeunerorkestje dat daar op een boerenkar staat te spelen. We zijn de orkestleden keihard aan het beledigen. 

Vooropgesteld, ik ben een aardige jongen. Maar een dorpeling. En als dorpeling, verstoken van de moderne sociale conventies, zeg ik soms onaardige dingen. Dat bedoel ik niet zo. Ik weet niet beter. Of eigenlijk, ik weet wél beter, maar door een gebrek aan training sluipen er soms foutjes in.

Zo weet ik inmiddels dat ik mensen met een donkere huidskleur zwart mag noemen. Dat was wennen voor mij. Dorpsgenoten die spreken over zwart’n bedoelen dat meestal niet zo positief. In die discriminerende groep ontmoet ik soms witte mensen, die niet wit maar blank genoemd willen worden. Maar gelukkig ken ik vooral blanke raven die het allemaal geen bal uitmaakt.

Dat vind ik de leukste lui. Zij die zich wél identificeren met iets dat ze bijzonder maakt, maar niet moeilijk doen over mijn foutjes. Die me geduldig corrigeren waar nodig. Zoals onze oudste dochter die in progressieve studentenkringen verkeert. Zij kan er wel om lachen en leert me hoe het heurt, wetende dat mijn intenties goed zijn.

Terug naar 1998 of 1999, de exacte tijdsbepaling zoek ik nog wel een keertje uit. Het is kermis in ons dorp. De oudere bewoners komen samen op het erf van de boerderij van Hollegien. Daar is het al jaren dik feest voor, met en door oudere dorpsbewoners. Een fanatiek ploegje vrijwilligers maakt er altijd iets bijzonders van. Na een “bruiloft zonder bruidspaar” en “een boerenbruiloft” was het tijd voor een nieuw thema. Een zigeunerfeest, opperde iemand en over zo’n goede ingeving wilde niemand al te lang nadenken. Dus werd er iemand benoemd tot waarzegster. De scharensliep werd ingevlogen en de vrijwilligers rukten de deksels van emmertjes zigeunersaus. Ook boekte het feestcomité een vermaard zigeunerorkest, nazaten van de fameuze Tata Mirando. Jasper en ik kregen de vraag om louche zigeuners te spelen. ‘Det geet deur’, zeiden wij onnadenkend. Over cultural appropriaton hadden we nog nooit gehoord. Maar dat het niet zo netjes was, hadden we natuurlijk moeten aanvoelen.  

In een Jacobse en Van Es-act verkopen we geroofde spullen vanuit de kofferbak. De rechtmatige eigenaars zitten aan tafeltjes onder parasols en vlaggetjes. Met hulp van familieleden en buren hebben we in de weken voorafgaand aan het feest bij de oudere dorpsgenoten gebruiksvoorwerpen ontvreemd. Het suikerpotje, de afstandsbediening, de tuinsproeier, de po van opoe, de deurmat, dat ene schilmesje dat moeders altijd gebruikt. Dingen die je wèl mist, maar waarvoor je de politie niet belt. Vrienden hadden doordeweeks het complete zondagse tafelzilver van hun ouders achterover gedrukt, dat kon ook een paar dagen worden gemist.

‘Mevrouwtje, dit is een prachtige mat met garantie tot net iets verder dan de deur’, zegt Jasper. ‘Potdulle, mijn deurmat’, roept de dame. ‘Meneertje, voor vijf guldentjes poets ik deze zapper hoogstpersoonlijk voor u op. En mevrouwtje, voor u heb ik nog een garde waar alles aan klopt.’ Vanachter hun jonge jenevertjes en advocaatjes beginnen de feestvierders steeds harder te loeien. Hoe de gitaristen op de boerenkar onze act beoordelen, weten we niet. Ze tokkelen in elk geval naar hartenlust door.

Influencer Will Witt doet onderzoek naar lange tenen. De Amerikaan maakt filmpjes waarin hij cultural appropriation toepast. Will verkleedt zich als Mexicaan, Chinees of Indiaan en trekt daarbij alle gangbare clichés uit de kast. Vervolgens houdt hij in kostuum straatinterviews. Ook niet zo netjes. Zijn vox popjes leggen een kloof bloot. Op de campussen van Amerikaanse universiteiten reageren Wills leeftijdsgenoten steevast geschokt. De studenten vinden het verwerpelijk wat hij doet. Vervolgens gaat Will naar Mexico, naar Chinatown of naar een indianenreservaat. Ook daar interviewt hij de mensen, gekleed in hetzelfde kostuum.

‘Hoe vindt u dat ik eruit zie?’

– ‘Ja, prachtig!’

‘Voelt u zich beledigd?’

– ‘Welnee, totaal niet.’

In 1998 of 1999, ik kom daar nog op terug, had de organisatie het orkestje vooraf ingeseind. ‘Het kan zo zijn dat we er wat overdrijvingen en stereotypering in gooien.’ Het antwoord van de bandleider: ‘Kom maar door, we kunnen wel wat hebben. En als het te erg wordt, dan merken jullie dat wel tijdens de afrekening.’ De penningmeester had veiligheidshalve al wat snipjes en zonnebloemen aan handgeld meegenomen. Wellicht moest er leed worden afgekocht.

Bij het afrekenen zijn de bandleden van het zigeunerorkest inderdaad verontwaardigd. Ze willen helemaal geen geld zien. En zeker niets extra’s. Aan de lange tafel onder de eikenboom trekken we samen een flesje bier open. Jasper en ik krijgen een klap op de schouder. ‘We hebben goed gegeten en gedronken’, zegt de bandleider. ‘We hebben gespeeld voor koningin Beatrix, op ambassades en voor bankdirecteuren. Nog nooit hebben we zo gelachen als hier.’ 

‘Mevrouwtje, voor vijf gulden poets ik het gratis op voor u.’

Het jaar ná het Zigeunerfeest besloot de organisatie op safe te spelen met een Kebooj & Indianenfeest

(foto’s: Ben Maatman)

Join the conversation!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *