De IJsselcentrale rookte nog. De witte pluimen uit de schoorstenen kon je vanaf elke heuveltop in de wijde omtrek zien. En de fabriek zag er helemaal dystopisch uit vanuit mijn raampje in de intercity die -deze naam ten spijt- ook stopt in Wijhe en Olst.
Ik ging die dag naar Arnhem. Daar zouden we een magazine gaan maken voor een netwerkbedrijf. Op het sjieke kantoor met majestueus uitzicht op de Rijn legde een knappe kop ons uit dat er grote veranderingen op til stonden. ‘We hebben nu nog elektriciteitscentrales en van daaruit lopen draden naar steden en dorpen. Maar veel van die centrales gaan sluiten. En snel. Daarvoor in de plaats komen kleine stroomfabriekjes. Windmolens, zonnepanelen, decentrale opwek heet dat. Het probleem is dat ons netwerk daar nu nog niet op is berekend.’
Dit was in 2007.
Volgens mij hadden de beheerders van die netwerken hier toen al een tijdje op zitten te broeden. En in de jaren daarna ging het hard. Althans, met het ene deel van het verhaal. De IJsselcentrale pluimde steeds minder en werd in 2015 gesloten. De schoorstenen zijn verdwenen. De resterende gebouwen vormen een broedplaats voor slechtvalken en kunstenaars.
In die jaren na 2007 maakte ik voor de netwerkbeheerder tientallen verhalen over de energietransitie. Het ging over mouwen die opgestroopt moesten worden. Over werk dat er aan de winkel was. Ik was bij experimenten met grote batterijen, schreef over microgrids en dat je de wasmachine straks kon laten draaien op de batterij van jouw elektrische auto. Door al dat gepraat kreeg ik het idee dat het wel goed zou komen.
Vandaag zijn we achttien jaar verder. De zon schijnt uitbundig en de stroom valt weer eens uit. Ik bel de netbeheerder. De medewerker van de storingsdienst adviseert me om de deuren van de koelkast en de diepvries gesloten te houden. Als ik vraag naar een oorzaak klinkt een echo uit het verleden. “Het komt door al die zonnepanelen, meneer”, zegt de storingsmedewerker. “De zekeringen vliegen eruit in de verdeelkast. Heeft u zelf ook panelen?”
Ik durf het bijna niet te zeggen. De allerliefste en ik hebben anderhalf jaar geleden ons spaarvarkentje stukgeslagen voor een zwikje panelen. Dan maar een keertje niet op vakantie. We waren de hoge energierekeningen beu. En het milieu leek ons ook wel belangrijk. Hadden we geweten dat we het land naar de rand van de afgrond zouden brengen, dan hadden we het niet gedaan.
Want de kabels zijn nog steeds te dun. Tot overmaat van ramp komen de netbeheerders techneuten tekort. Materiaalkosten rijzen de pan uit. Ik sloeg een ochtendkrant open waarin één van de directeuren van het netwerkbedrijf (er werken veel managers daar) liet optekenen dat bezitters van zonnepanelen wat hem betreft het dubbele tarief mogen ophoesten. De chief operations officer speelt in op mijn solidair, linkse geweten. “Sommige mensen hebben twee elektrische auto’s, een warmtepomp en dertig zonnepanelen op hun dak. Dus als de zon schijnt, dan leveren ze gigantisch terug aan het net. Als ze beide auto’s laden en het is buiten koud, dan trekken ze behoorlijk wat stroom van het elektriciteitsnet. Daar zijn dikke elektriciteitskabels voor nodig. Terwijl iemand in een portiekflat dat allemaal niet doet, maar wél een even hoog netwerktarief betaalt.” We staan er weer mooi op met ons goede gedrag. Hebben we ook nog eens de onderkant van de samenleving genaaid.
De overheid laat weten dat de aanpassingen aan het net 195 miljard euro gaan kosten. De netbeheerders hebben een jaar eerder al exact dezelfde berekening gemaakt. In het tussenliggende jaar zal wel niet veel zijn uitgegeven, denk ik. Zoals er in die achttien jaar veel is gepraat en weinig is gebeurd.
‘Hey, we hebben weer wifi’, zegt de jongste als het licht aangaat. De zoon des huizes zet het klokje van de oven weer goed. En ik vraag me af waar de tijd is gebleven.
Goed verhaal Bart!