Met de zoon ben ik op stap in een havenstad in Vlaanderen. Als ik naar de bar loop om twee bollekes te bestellen, kijk ik ineens in het gezicht uit mijn boze dromen.

Bijna zes jaar geleden is het nu. Een haatdragende jongen ben ik niet, maar voor deze man maakt mijn gemoedelijke inborst een pas op de plaats. Met verhoogde hartslag keer ik terug bij de zoon. Hij bemerkt mijn veranderde gemoedstoestand. Ik knik naar de bar en ook hij verschiet van kleur. ‘Hè? Dat is de verrader!’

‘En hij is niet alleen’, zeg ik en knik nog eens. Weer wat verderop staat ook nog eens de jeugdheld, de beste vleugelaanvaller ooit van onze club. Hij haalde Oranje en won de Champions League.

Dan stapt er een man op ons af die zich voorstelt als lid van de harde kern van de rauwe voetbalclub uit de havenstad. ‘Ik zie jullie loeren.’ De man vertelt dat hij en zijn jongens de boel in de gaten houden. ‘Wij beschermen die gasten een beetje in onze stad. Zij doen fantastische dingen voor onze club hè? Ze zitten in ons hart.’

‘Merciekes, el patron’, zeggen de supporters verderop terwijl ze de jeugdheld op de schouders slaan. El patron trakteert ze op een rondje bier. Voor een sympathieke groundhopper die een reis gaat maken naar Zuid-Amerika ritselt de jeugdheld ter plekke een toegangskaartje voor La Bombonera.

Als wij, mensen uit het onveilige noorden, ons met permissie bij de jeugdheld melden, slaat de sfeer om. In Nederland is de held gevallen. Hij heeft fouten gemaakt en zijn reputatie is anders dan daarvoor. Met lood in de schoenen vraag ik of ik op de foto mag met hem. Dat doe ik eigenlijk nooit, maar ik heb bewijs nodig. De kameraden gaan dit anders nooit geloven. De jeugdheld heeft er geen zin in, maar het mag wel. Op de foto kijkt hij niet vrolijk.

Ondertussen kijkt de man die zich voorstelde als lid van de harde kern ons scherp aan over de schuimkraag van zijn Stella. ‘Zeg, hoe zit dat eigenlijk? Jullie willen op de foto met El Patron maar jullie loeren de ganse tijd naar De Kleine Generaal.’ Ik moet lachen. Bij ons in Nederland luistert een andere trainer naar die bijnaam. En klein is hij ook niet bepaald. Maar ik complimenteer de supportersbaas met zijn haviksoog. Zijn observatie klopt. We loeren nu al twee pintjes lang naar hem, de verrader. We biechten de supporter van de harde kern op dat we er een beetje mee in onze maag zitten. ‘Wat is er aan de hand dan jongens?’, vraagt hij.

‘Wie is jullie grote vijand?’, vragen wij op onze beurt. ‘Dat zijn die ratten uit Beerschot’, klinkt het resoluut en de supporter spuugt denkbeeldig op de planken vloer. ‘Nou, bedenk dan eens dat jullie kleine generaal overstapt naar de ratten uit Beerschot.’ De supporter valt stil. ‘Heeft’m dat bij jullie gedaan?’ We knikken en nippen zwijgend van ons pintje. ‘Amai, da’s niet best’, klinkt het oprecht. Van de supporter uit de harde kern mogen wel even met hem praten. ‘Lucht uwen hart maar efkes, dan kunde daarna verder met uw leven.’

En dus staan we even later met de verrader aan de toog. Hij vertelt over de clubeigenaar met wie hij niet door een deur kon. Dat zijn vrouw echt niet naar het buitenland wilde. Dat hij het aanbod van de club stroomafwaarts niet kon weerstaan. Hij vertelt over de weken dat hij ondergedoken zat vanwege de bedreigingen. Dat het een periode was die een onuitwisbare indruk heeft gemaakt op zijn familie.  

Ik vertel over toen ik het nieuws hoorde op de radio. Dat ik, net als met Lady Di en de Twin Towers, nog exact weet waar ik toen was. Dat ik de auto aan de kant heb gezet en dat ik in een weiland naast de A27 bij Noordeloos ben gaan vloeken. Zo hard dat de koeien ervan opkeken. ‘Echt?’, vraagt de verrader. ‘Ja, ik ben er ook niet trots op’, beken ik. Ik vertel hem dat ik al bijna zes jaar aan het bedenken ben, wat ik zou gaan zeggen als ik hem spontaan eens zou tegenkomen.

En nu drinken we een ongemakkelijk drankje aan de bar. De verrader zegt dat hij onze frustraties begrijpt. Hij brengt in herinnering dat hij bij die andere club is ontslagen, met pek en veren. ‘Bedenken jullie maar dat dit ontslag kennelijk mijn verdiende loon is geweest.’ Hij bezweert dat hij onze club nog steeds met liefde volgt. ‘Dat gaat nooit meer weg.’ Ook al zal hij nooit meer veilig over de Brink kunnen lopen.

‘Nou, zedde’t kwijt?’ De supporter komt polshoogte nemen over het gespreksverloop. ‘Ik heb goed nieuws voor je’, zeg ik en knik vilein naar de verrader. ‘Hij belooft me zojuist dat hij never nooit niet naar Beerschot gaat.’ De supporter lacht. ‘Nou, da’s mooi. Iedereen mag fouten maken, behalve zulke. Zand erover dan maar?’

We wensen elkaar nog een fijne avond en verlaten de kroeg om verder te gaan met ons leven. ‘Doe iedereen maar de groetjes daar’, roept de verrader ons na.

Bij deze.

Join the conversation!

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *