‘Zohoow, we zijn echt goed bezig, want jij bent stokoud.’ De zoon geeft zijn vader een pesterige schouderduw. Om zijn nek hangt een roodgele sjaal. ‘Jij gaat al bijna met pensioen.’ En de telg deelt alweer een uitnodigend beukje uit. Pa heeft net verteld dat hij zich niet kan herinneren dat Kowet zulk leuk voetbal speelde.
Samen lopen ze door het krappe spoortunneltje in de richting van de voormalige machinefabriek van Zandhuis & Zwart. Aan het eind van de tunnel stond tot 1961 nog een andere fameuze fabriek, die van Burgers. Daar werd de eerste Nederlandse fiets gemaakt. Al die nijverheid is verdwenen naar landen waar de lonen nóg lager zijn dan in Deventer. Maar het stadion is gebleven.
Ik loop achter de vader en zoon. Passeren is hier onmogelijk. Ik zie hoe de man onhandig een arm om zijn zoon slaat. Hoewel de jongen daar eigenlijk te oud voor is, ik schat hem op veertien jaar, gooit hij zijn hoofd omlaag en laaft hij zich aan een vertrouwde ribbenkast. Boven ons rolt een intercity naar Enschede. Het tafereel ontroert me en ik weet dat het over een paar seconden nóg mooier gaat worden.
Op de helft van het tunneltje loopt de weg weer omhoog. En dan schuiven de lichtmasten in beeld. Onwillekeurig versnelt iedereen dan de pas. Ook de vader en zoon gaan onbewust harder lopen, nog steeds versmolten in een onhandige pas de deux.
Eerder die dag had ik een gesprek met twee andere voetbalvaders, in de loods waar ik een werkplek huur. Aan de lunchtafel vertelden deze loodsgenoten over hun opvoedkundige worsteling. Hun zoons van elf en twaalf jaar zingen tot hun pedagogisch ongenoegen het liedje dat ook vanavond weer zal klinken.
Ohoo, ohoo, in Deventer zingen we zo.
Zwolle moet dood en De Graafschap kapot
En Fortuna rollen we zo even op.
De centrale vraag aan de lunchtafel luidde: hoe wissen we dit wijsje zo snel mogelijk uit hun tienerbreinen? Vooral de strofe dat Zwolle dood moet, stuit ze tegen de borst.
‘Waarom?’, vroeg ik provocerend. ‘Hier zit toch een schitterende, non-discriminatoire basisgedachte achter? Heel Zwolle moet dood. Dik, dun, rijk, arm, gelovig, ongelovig, zwart, wit, links, rechts, knap, lelijk…héél Zwolle. Ik hoor een prachtig gelijkheidsbeginsel, een zegen in deze gepolariseerde tijden. Lekker laten zingen.’
Hoe harder mensen roepen dat het er verschrikkelijk aan toegaat in de Nederlandse stadions, hoe meer schoonheid ik daar ontwaar. Natuurlijk zie ik de slechte kanten ook wel, maar er gebeurt veel meer moois.
De stem des volk
Alleen al de samenkomst van zoveel verschillende types is wonderbaarlijk. De landelijk bekende advocaat Jan Vlug zet zijn fiets op slot naast het standbeeld van keeper Leo Halle. In mijn ooghoek zie ik Vrolijke Toon, een bekende supporter die wufte blouses draagt. De Turkse hoofdconducteur met het indrukwekkend gespierde lijf is op weg naar vak 19. Onderweg naar mijn vrienden bij de bierpomp ontmoet ik de communicatiemedewerkster die er goed uitziet na een lastige periode met relatiegedoe. ‘Je straalt’, zeg ik. Bij de hoofdtribune staan de ondernemers in de rij, samen met de burgemeester. Ik groet een bevriende stratenmaker en sla een bekende projectontwikkelaar op de schouder. Ze zullen straks samen juichen als de licht beperkte zeventiger Jannie met haar vlag langs de tribune rent.
Als we de staantribune betreden, geef ik een boks aan Carel Roelvink. Die heeft net zijn sjekkie tot op zijn bruine vingers opgerookt. Carel is ‘De Stem des Volks’ in de podcast Vetkamppraat. De podcastmakers Bas en Roy afficheren zich als elitaire mannetjes want ze drinken wel eens een glas wijn en lezen boeken. Om dat gebrek te compenseren nodigen ze Carel uit. Met zijn rauwe stem levert de arbeider uit de Voorstad ongezouten commentaar op het reilen en zeilen bij Kowet. ‘Carel, vlieg er toch eens wat harder in! Je bent veel te positief’, recenseer ik zijn laatste bijdrage. Carel lacht grimmig. ‘Sorry jongen, het gaat te goed met de club. Er valt niks te zeiken. Ja, over Bram van Polen en de politiek, maar da’s makkelijk hè?’
Liever een paar keer ‘kut’ roepen in een stadion dan een politicus met de dood bedreigen toch?
Waar mensen in het namaakleven van X en Facebook elkaar uitfoeteren, komen in het echte stadionleven juist alle rangen en standen samen. Natuurlijk, in onze verenigde liefde en haat gaan er dingen hopeloos verkeerd. Maar ook dat kan een functie hebben. In het stadion kunnen mensen hun frustraties kwijt op een vrij onschuldige manier. Liever een paar keer ‘kut’ roepen in een stadion dan een politicus met de dood bedreigen toch?
Toegegeven: soms is er geen plek voor mijn relativering. Deze week ging het -alweer- over de supporters van dertig kilometer stroomafwaarts. Die hadden rookbommen afgestoken, lafjes vanonder een zwart doek. Dat is niet best natuurlijk. Maar ik hoorde vooral 13.900 goedwillende medesupporters in het Mac3Park-stadion afkeurend fluiten. Het handjevol onverlaten liet bovendien op afstand bestuurbare blauwe rookpotten afgaan in het uitvak. Een schande, sprak de goegemeente. In mijn roodgele appgroepen werd juist opvallend mild over die actie gesproken. ‘Lachen toch? Inventief wel.’ Zelf stoorde ik me aan de selectieve verontwaardiging. In de IJsselderby zong een groot deel van het blauwwitte publiek mee met de kraker “Alle Egels zijn homo”. Dat vond ik een veel betere reden om de wedstrijd te staken, maar daar hoorde ik niemand over.
Terug naar de Adelaarshorst waar de wedstrijd tegen Fortuna is afgetrapt. Achter ons, in vak 8, staat Mike ouderwets te foeteren bij veilige terugspeelballetjes op de keeper. De voetballer en jeugdtrainer van Helios kwam een paar jaar geleden uit de kast en sprak daarover in talkshows en kranten. Op onze tribune behandelt geen mens hem anders dan een ander.
De wedstrijd is ondertussen aanbeland in minuut 43. Iedereen gaat staan. Na een lang applaus zingt het hele stadion mee met You never walk alone. Ook de uitsupporters uit Sittard doen mee. Het eerbetoon is voor de overleden supporter Erwin Morsman uit vak 6. Erwin werd niet ouder dan 43. Zijn vrienden zullen nog regelmatig een sjaal ophangen of een glas bier neerzetten bij zijn plaquette in The Memorial Garden, een tot herdenkingsplaats gepromoveerd bakstenen opberghok achter de stadionmuur. Het is een initiatief van de rauwdouwers van Club Kippenhok, dezelfde supporters die met vereende krachten de stadionmuur herstelden nadat die was omgewaaid in een storm.
‘Jelle moet naar Helmond toe’, zongen we treiterig. ‘You never walk alone’, zongen we een jaar later nadat zijn moeder was overleden.
Mijn stelling: voetbalsupporters zijn een zegen voor de maatschappij. De lijst van maatschappelijke meerwaarde is eindeloos. Bij onze club haalt de bekende rapper Snelle bakken geld op om de ziekte te bestrijden die de jonge medesupporter Pleun trof. Een andere supporter wandelde tienduizend kilometer voor hetzelfde doel.
Ik denk terug aan NAC-keeper Jelle ten Rouwelaar. ‘Jelle moet naar Helmond toe’, zongen we treiterig bij een onvermijdelijke degradatie. ‘You never walk alone’, hieven we aan na het overlijden van zijn moeder. De doelman was tot tranen toe geroerd.
Hoor de supporters klagen als een louche gokbedrijf op ons shirt komt te staan. Of toen die keer in de coronatijd. Gewone fans moesten thuisblijven maar de eretribune zat vol met medewerkers van de Rabobank. Op zo’n moment is de wereld te klein. En terecht.
Natuurlijk wil ik de ogen niet sluiten voor de galbakken. Voor de spreekkoren die ook bij ons soms mensonterend zijn. Pak dat aan, veel harder dan nu. Stop met zeuren om een Engelse voetbalwet, die hebben we allang. Ga handelen. Dat kan gewoon binnen de bestaande wetten en regels. Als je maar handhaaft: gericht en meedogenloos graag. Clubs moeten hun schroom opzij zetten, die rotte appels identificeren en uit de mand gooien.
Tegelijkertijd zouden clubs, OM en lokaal bestuur het goede gedrag moeten belonen. Want zo werkt dat, zo hebben we onze kinderen opgevoed. Slecht gedrag straffen, goed gedrag belonen. Helaas gaat in de voetballerij dat laatste, het belonen, helemaal verkeerd. Al die honderdduizenden mensen die zich voorbeeldig gedragen worden helemaal niet beloond. Die worden juist ook gestraft. Ze kijken tegen netten aan, kunnen met goed fatsoen geen uitwedstrijd bezoeken, worden drooggelegd en gecriminaliseerd.
Terwijl er geen plek zó kansrijk is als de minibiotoop van een voetbalstadion. Daar bestaat geen polarisatie. Daar is het onderling respect veel groter dan je denkt. Daar mag iedereen er zijn.
Behalve dan die lui uit Zwolle natuurlijk. Die moeten dood.
Geweldig verhaal en maakt GoAhead ons leven tot leuk.
Bedankt Bert!