Met de zoon die geestelijk in 1972 leeft, fiets ik naar het bluesfestival in het dorp verderop. Op een haar na zestien jaar is hij. Een tijdje terug sloeg hij het spaarvarken met al zijn folderverdiensten stuk op deze gitaar (niet zo’n zelfde soort, nee deze gitaar). Alle muziek van na 1973 wantrouwt hij. Behalve dan de muziek die exact zo wordt gemaakt als in die tijd. The Black Crowes, die zijn goed. En DeWolff. Die treden vanavond op.
Het is een mooie zomeravond in juni. Er treden artiesten op die “sympathieke jongen zijn” als gemene deler hebben. Het gratis festival trekt een bonte mengelmoes van belangstellenden. Op de fiets denken we even aan onze vrolijke tante Tonnie, die we daar tegenkwamen. Achterin de tent genoot zij leunend op de rollator van haar sigaret terwijl neef Paul de band bekeek. Ze is er niet meer bij.
We parkeren onze fietsen tegen de gouden leeuwen bij Chin. Ind. Restaurant Fong Fou. Met een dorpsgenoot die ons achterop kwam, lopen we het feestterrein op, maar stuiten op grote hekken waarop VOL staat. Dorstige Sallanders en grijze bluesliefhebbers in verweerde shirts van Jeff Beck en Rory Gallagher drommen samen voor de dichte deuren. De aanpalende kroeg, naast daar waar opa en oma vroeger woonden, wordt overlopen door feestgangers die besluiten er maar het beste van te maken. Het piepjonge personeel oogt wanhopig.
Voor de dichte deuren spotten we de enige Bekende Nederlander die Raalte rijk is. Na schaatsers Robert Vunderink en Jan Smeekens, marathonloper Gerard Nijboer en turnster Joy Goedkoop moet Raalte zich tegenwoordig qua celebs behelpen met VVD-kamerlid Daniel Koerhuis. Ook hij komt niet naar binnen, binnen, binnen.
Het moet gezegd, het kamerlid draagt zijn lot zonder kapsones. De artiesteningang is even verderop, maar de enige BN’er uit Raalte eist daar niet zijn toegang op. Dat doet me als egalitaire plattelander deugd. De zoon die geestelijk in 1972 leeft, maakt gevat de opmerking dat het kamerlid ook niet anders kan. ‘Vol=vol hè?’ Ik moet lachen. Het bloed spuit regelmatig onder de nagels vandaan, maar ik lig ook steeds vaker dubbel om zijn grappen.
Aan het hek laten twee beveiligers van Veneberg Security doorschemeren dat er druk overleg op de porto is. ‘Wij vinden zelf dat die poort wel open kan.’ Na een minuut of twintig gaat de poort ook open. Bij DeWolff gaan we vooraan staan in de tent. Achterin keuvelen onze streekgenoten immers onverstoorbaar luid door de muziek heen, een beruchte kwaal onder artiesten.
‘Pa, ik hoef nu niet helemaal naar voren hoor’, zegt de lange staak nu.
Jaren terug in het Burgerweeshuis was de zoon die in 1972 leeft, nog een lief jongetje. ‘Ah, dit is pure pedagogiek’, zeiden de andere bezoekers en hij mocht vooraan staan. Na afloop kreeg hij een plectrum, de setlist, een shirt en hij mocht op de foto met zanger/gitarist Pablo van de Poel. ‘Pa, ik hoef nu niet helemaal naar voren hoor’, zegt de lange staak nu. ‘Ik kan er wel overheen kijken.’
DeWolff knapt er lekker op, constateren we halverwege. Veel ingespeelder ga je een band niet krijgen. Hoogtepunt is de ruzie vlak voor het podium. De zanger sust die terwijl de band doorspeelt. ‘Hey jongens, je gaat naar een concert en botst tegen iemand op. Kan gebeuren toch?’ De bozige kerels strijken over hun hart en geven elkaar een knuffel. ‘Dat is nou de mooiste liefde die er is’, zegt zanger Pablo op swingende toon. ‘Als elke man die een andere man wil slaan, nou eens zou besluiten: ik doe het niet, ik geef ‘m een knuffel, dan zouden we geen oorlog hebben. Hoe leip zou dat zijn?’ Gejuich stijgt op. De band verweeft daarna in een song een paar flarden van I Hear You Knocking, But You Can’t Come In en we zeggen tegen elkaar dat dit wel actueel is. Met die dichte hekken en zo.
Na afloop fietsen we terug tussen gemaaide weilanden. De boeren hebben hun gras al ingekuild. Voor morgen wordt onweer voorspeld.